U bent hier
Vraag om uitleg over de blijvende noodzaak van de bouwshift

Inez De Coninck: Minister, ik heb een vraag over de blijvende noodzaak van de bouwshift. Corona heeft ons ook op dat vlak met de neus op de feiten gedrukt. Er is recent daarover heel wat in de media verschenen.
Op 15 mei 2020 berichtte Het Laatste Nieuws over de heropening van de immokantoren. Meteen bleek dat door het vele thuisblijven de voorkeuren van de geïnteresseerden op de immomarkt zijn veranderd. Drie op de vier geven aan een huis met tuin te willen en negen op de tien van de kopers die een appartement willen kopen, willen een appartement met een terras. Ook is de interesse in huizen vergeleken met de interesse in appartementen toegenomen. Hierdoor zijn de prijzen van de huizen verder gestegen. Het probleem is dat er in Vlaanderen niet voldoende plaats is om elk gezin die woonoppervlakte te bieden. Deze wijziging in voorkeuren van de burgers staat tegenover de langetermijnvisie die de Vlaamse Regering heeft over het ruimtegebruik.
In datzelfde artikel zegt socioloog en ruimtelijk expert Pascal De Decker dat het logisch is dat de coronacrisis gevolgen zal hebben en dat we naar meer ruimte verlangen. Dit heeft ongetwijfeld gevolgen voor de huizenmarkt. Meer dan de helft van de huizenjagers vindt de nabijheid van een park of natuur nu beduidend belangrijker dan voor de lockdown. Een op de drie geeft aan nu veel waarde te hechten aan een grotere of toch aan voldoende woonoppervlakte.
De tendens staat in contrast met het beleidsplan van de Vlaamse Regering, waardoor er vanaf 2040 niet meer gebouwd zou mogen worden in de open ruimte. De vraag blijft of er in Vlaanderen voldoende ruimte is, als bijna iedereen nu een groot huis met een tuin wil. Expert De Decker antwoordde dat er juridisch voldoende ruimte is in het momenteel beschikbaar aanbod binnen de woonzone. “Maar willen we dat? Als we allemaal huizen met tuintjes bouwen, doen we voort met de verkavelingen en lintbebouwingen waar we maatschappelijk juist vanaf wilden. We zaten al met de gedachte dat het allemaal anders moest. Maar door deze gezondheidscrisis heeft dat toch een knauw gekregen. Kleiner wonen, cohousing … Voorlopig lijkt dat van tafel te zijn.”
In hetzelfde artikel kwam ook Vlaams bouwmeester Leo Van Broeck aan bod. Hij zegt dat er in Vlaanderen geen plaats is voor die gewijzigde woonwensen. “Vlaanderen heeft al het record aan ruimtegebruik per gezin, aan kilometer weg per wooneenheid, aan file-uren per werknemer, aan percentage van de bevolking dat niet in een kern of stad woont maar in een eerder afgelegen verkaveling … noem maar op.” Hij haalde ook aan dat maar een klein deel van het grondgebied is beschermd als natuur. Nu is dat 2,7 procent. Dat zou eigenlijk 25 procent moeten zijn. “Wat we zeker niet mogen doen, is het probleem nog erger maken door nog meer verkavelingen bij te maken. Een woning in een verkaveling kost tot 100 meter weg per gezin, in een kern is dat 5 meter. Onze thuiszorgers rijden – vanwege de verkavelingen – 600.000 kilometer per dag (…)” om al die mensen te gaan verzorgen, dikwijls in afgelegen verkavelingen en wijken. De ruimtelijke fragmentatie heeft ook een economische kostprijs. Ze kost Vlaanderen 2 miljard euro per jaar. En ze heeft ook een impact op de files. Die kosten jaarlijks 30 miljard euro. Mijnheer Van Broeck besluit: “We gaan die problemen toch niet nog groter maken in naam van Covid-19?”
Minister, kloppen de cijfers die in het artikel worden aangehaald, dat voor elk stuk grond in een verkaveling twintig keer meer weg nodig is dan in een stad of in een kern? Klopt het dat thuiszorgers dagelijks zoveel kilometers moeten afleggen als gevolg van al die ruimtelijke spreiding? Klopt het dat de ruimtelijke fragmentatie per jaar 2 miljard euro kost?
Komen deze cijfers van de experten in het artikel overeen met de studie die de Vlaamse Regering onder Geert Bourgeois had laten maken om de kostprijs van verspreide bebouwing te berekenen?
Wat vindt u zelf van de uitspraken van de socioloog en de bouwmeester? Kunt u bevestigen dat de bouwshift aangehouden blijft?
Zuhal Demir: Collega De Coninck, dank u voor de vele vragen. We hebben een aantal studies opnieuw van dichtbij bekeken. U vroeg of de cijfers die in het artikel worden aangehaald, correct zijn, meer bepaald dat voor elk stuk grond in een verkaveling 100 meter weg nodig is en in een stad slechts 5 meter. Deze cijfers verwijzen naar de onderzoeksresultaten van een studie uit 2019, uitgevoerd door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO). De studie beschrijft de mate van verspreiding van bebouwing binnen Vlaanderen aan de hand van vier indicatoren: ruimtebeslag, dichtheid van bevolking en tewerkstelling en versnippering. Uiteindelijk resulteerde dat in een vierdelige typologie op basis waarvan de maatschappelijke kosten werden berekend voor diverse thema’s, onder meer voor het aanleggen en onderhouden van infrastructuur. De vier types waren: de stedelijke context; de dorpskernen en stadsranden; de verkavelingen en woonlinten; verspreide bebouwing. Er werd onderzocht wat de maatschappelijke kostprijs is voor de infrastructuur die gepaard gaat met wegen, nutsvoorzieningen en riolering.
Wat de gemiddelde lengte van een weg voor de ontsluiting van een woning in elk van die vier types betreft, kwam de studie tot de volgende cijfers: 9 meter weg voor een woning in een stedelijke context, 15 meter weg voor een woning in een dorpskern, 26 meter weg voor woonlinten en verkavelingen en maar liefst 86 meter weg voor verspreide bebouwing. Dat vertaalt zich uiteraard ook in de maatschappelijke kostprijs, want hoe meer weginfrastructuur, hoe duurder qua aanleg en onderhoud. De aangehaalde cijfers zijn dus niet volledig correct weergegeven. Nog belangrijker dan de weginfrastructuur is de riolering. In stadskernen en dorpskernen is de rioleringsgraad bijna 100 procent. In verkavelingen en linten is dat maar 77 procent en bij verspreide bebouwing zakt dat verder tot gemiddeld 35 procent van de woningen. Een voorzichtige inschatting van de totale kostprijs om alle woningen aan te sluiten op de riolering brengt ons al snel tot een kostenplaatje van 3,7 miljard euro.
U vroeg ook of het klopt dat thuiszorgers dagelijks 600.000 kilometer moeten afleggen als gevolg van de verkaveling. Die cijfers kloppen, maar zijn niet alleen te wijten aan de verspreide bebouwing en de verkavelingen. Er zijn meerdere factoren. Het onderzoek in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) over vergrijzing op het platteland uit 2017 geeft een onderbouwd relaas van de trajecten die onze thuisverzorgers dagelijks moeten afleggen. Ik geef u enkele cijfers mee. Door het verspreid wonen in Vlaanderen dient men bijzonder veel rond te rijden, ongeveer 10 procent van de werktijd. Komt daarbij dat de zorg verdeeld is over verschillende organisaties. Zorgverstrekkers van verschillende diensten zijn soms in huizen net naast elkaar aan het werk. Bovendien hebben verplegers en verzorgers verschillende taken. De verzorger doet vooral huishoudelijke taken, de verpleger zet een spuit. Vaak komt er ‘s morgens ook een verzorger om boterhammen te smeren. Nadien komt de verpleegster om pillen te geven enzovoort. Zulke situaties zijn geen uitzonderingen. Ze voegen natuurlijk wel kilometers toe aan de tellers van het zorgpersoneel.
De vele kilometers die worden afgelegd, zijn dus enerzijds een gevolg van de verspreide bebouwing, zeker in landelijke gebieden, maar anderzijds ook van de organisatie van de thuiszorg, met een keuzevrijheid qua zorgverstrekker, zoals ik daarnet uitlegde. Daarmee moet ook rekening worden gehouden. Dat is ook belangrijk.
Klopt het dat de totale kost van de ruimtelijke fragmentering per jaar in totaal 2 miljard euro bedraagt? Ook dit cijfer komt vermoedelijk uit een van de onderzochte thema’s in de studie rond de ‘urban sprawl’ in Vlaanderen van 2019. In deze studie werd een inschatting gemaakt van de maatschappelijke kosten berekend voor drie thema’s: infrastructuur, mobiliteit en open ruimte. Hierbij zijn verschillende scenario’s uitgewerkt om kosten en baten van verspreide bebouwing in te schatten.
Op het vlak van de parameters infrastructuur, mobiliteit en open ruimte blijkt dat een nieuw ruimtelijk beleid volgens het BRV-scenario tegen 2050 een winst zou kunnen betekenen van ongeveer 1,7 miljard euro ten opzichte van business as usual.
De aangehaalde cijfers zijn dus niet volledig correct. Het gaat om een inschatting van de baten tegen 2050 en anderzijds de vermeden kosten op het vlak van infrastructuur, mobiliteit en open ruimte.
Komen deze cijfers overeen met de studie van de Vlaamse Regering? De Vlaamse Regering gaf eind 2016 de opdracht voor de STEC-studie om een inschatting te kunnen maken van de budgettaire en financiële impact van het transitietraject van het BRV, namelijk de geleidelijke transitie van 6 hectare bijkomend ruimtebeslag per dag naar 0 hectare tegen 2040.
In die STEC-studie zijn meerdere scenario’s onderzocht over het schrappen van een juridisch aanbod voor wonen. De STEC-studie gaat dus enkel over wonen, terwijl het BRV over veel meer thema’s gaat dan alleen wonen. Dit is dus niet hetzelfde als de maatschappelijke kost van ons huidig bebouwingspatroon. Als we niet ingrijpen in het huidige beleid zou dat volgens die studie, die veel ruimer gaat dan wonen alleen, minstens 33,2 miljard euro kosten. Qua grootteorde komt dit neer op een kost van 1,5 miljard euro per jaar.
De resultaten van die STEC-studie zijn breed opgepikt in de pers en gaan vaak een eigen leven leiden. Er circuleren ook verschillende cijfers naargelang van het scenario. Het cijfer dat de bouwmeester aanhaalt, klopt qua grootteorde, maar het is fout om het cijfer als alleenstaand cijfer te gebruiken.
Wat vind ik van de uitspraken die de socioloog en de bouwmeester doen en kan ik bevestigen dat de bouwshift aangehouden blijft? Net zoals iedereen in deze commissie hebben ook wij die artikels gelezen. De coronacrisis stelt de discussie over de bouwshift terug op scherp, waarbij zowel voor- als tegenstanders in het debat aanwezig zijn. De ruimte verder aan hetzelfde tempo innemen met bijvoorbeeld verdere verlinting op heel verafgelegen plaatsen is daarom te ontmoedigen. Ik heb daarnet enkele cijfers gegeven van de kost voor aanleg van wegen, riolering en nutsleidingen en die spreken voor zich.
Betekent dit dat iedereen in een woontoren in de grootstad moet gaan wonen? Uiteraard niet. Dat is niet de bedoeling. We moeten inzetten op verdichting. Ook op het platteland zijn er nog altijd plaatsen die kunnen worden verdicht. Ik heb het al meermaals gezegd, differentiatie is een sleutel tot succes. Er zullen altijd mensen zijn die liever in een appartement wonen in een bruisend stadscentrum, dichtbij winkels en voorzieningen, op voorwaarde dat er ook een kwalitatief openbaar domein en parken en groen aanwezig zijn. Daar moeten we fel op inzetten en dat gaan we ook doen met de stadsbossen die mee zijn opgenomen in de extra bebossing van het Bosplan.
Er zullen ook altijd gezinnen zijn met kinderen die wel een woning met tuin willen. Dat kan ook op goed gelegen plaatsen, dichtbij voorzieningen of openbaarvervoersknopen.
De bouwshift mag dus niet beperkt worden tot overal woontorens en appartementen. In de eerste plaats zet de bouwshift in op woningen op een goede locatie, in de nabijheid van voorzieningen. Ik denk dat dat een heel belangrijk criterium is. Met de bouwshift willen we ook het ruimtelijk rendement op goede locaties verhogen en kwaliteitsvoller benutten.
Inez De Coninck: Dank u voor uw heel uitvoerig antwoord, minister.
Ik denk dat de cijfers voor zich spreken. Het zijn toch wel schokkende cijfers, die ons met de neus op de feiten drukken. Die verspreide bebouwing heeft een heel hoge kost en is ruimtelijk onverantwoord. In de studies die gemaakt zijn, denk ik niet dat de impact van de droogte ten opzichte van het realiseren van de bouwshift al ooit is meegenomen, dus misschien is het interessant om in de toekomst ook eens te laten berekenen wat de bouwshift zou kunnen betekenen voor de winst op het vlak van droogtemaatregelen.
Ik ben blij dat u expliciet benadrukt hebt dat de bouwshift aangehouden blijft, al wil dat niet zeggen dat we geen rekening meer zouden houden met de woonwensen van de Vlaming. Door corona denken we nu misschien allemaal dat we in een afgelegen verkaveling moeten gaan wonen om kwalitatief te kunnen wonen, maar niets is minder waar. Een woning met voldoende ruimte, met wat groen in of nabij de woning en met voldoende voorzieningen in de buurt, komt zeker tegemoet aan zowel de bouwshift als aan de woonwensen van de Vlaming.
Dat is eigenlijk mijn tussenkomst. Ik heb geen bijkomende vraag meer.